‘Bodemopgaven worden nog te weinig integraal benaderd’
Lotte Mathu: bodemadviseur Witteveen+Bos - eigen foto
Zoveel raakvlakken
‘Afgestudeerd
en meteen een baan! Vorige week heb ik mijn stage bij Witteveen+Bos succesvol
afgerond met een 8, waardoor ik nu mijn master Earth and Environment heb
behaald aan de Wageningen University & Research’, postte Lotte Mathu nog
niet zo lang geleden op LinkedIn. ‘De stageopdracht’, licht Lotte toe, ‘was om te
onderzoeken hoe in Milieueffectrapportages (MER) de bodem en ondergrond meer
integraal en verbreed kunnen worden benaderd. Belangrijk, omdat onze bodem met
zoveel ontwikkelingen raakvlakken heeft, of zelfs bepalend kan zijn. Denk aan
klimaatadaptatie, bodemvruchtbaarheid, aardwarmte en nog veel meer’.
Alle kennisaspecten
De
samenhang willen snappen, dat dreef Lotte Mathu al van jongs af aan. ‘Waarom
zijn hier bergen, en elders niet? Waarom groeit deze plant op deze plek? Dat
soort vragen bepaalde al vroeg mijn liefde voor aardrijkskunde. Bijna
onvermijdelijk dat ik uiteindelijk Bodem, Water en Atmosfeer in Wageningen ben
gaan studeren. Zo kwam ik met vrijwel alle kennisaspecten in aanraking die met
de bodem en de ondergrond te maken hebben. Daarbovenop ontwikkelde ik kennis en
gevoel voor de onderlinge samenhang tussen deze aspecten. Het belang van een
integrale benadering werd in mijn studie en stage al snel duidelijk. Een
samenhangende benadering leidt tot betere verklaringen’.
Integrale benadering bodem
‘Mijn stage bewees ook dat die samenhang van belang is voor een goede MER. Daarvoor moeten er nog wel veel veranderingen komen in de huidige werkwijzen. Bij de totstandkoming van een MER worden milieueffecten beoordeeld vanuit separate deelthema’s. Dat is te begrijpen, de sectorale insteek is jaren dé manier van werken geweest en dat is wat we gewend zijn. Ieder thema heeft een eigen budget en een eigen specialist. Het gevolg is dat de samenhang hierdoor ontbreekt, wat het algemene advies mogelijk niet ten goede komt.’
Begint bij de
opdrachtgever
‘Daarnaast
is het belangrijk om de bodem en ondergrond al in de ontwerpfase, hoe
schetsmatig ook, te betrekken en dus ook in de budgetten hier al mee rekening
te houden. Het completer betrekken van de bodem begint dus eigenlijk al bij de
opdrachtgever. Die moeten bewust worden van een noodzakelijke integrale
benadering en moeten ruimte daarvoor gaan bieden. In mijn advieswerk,
bijvoorbeeld aan Rijkswaterstaat, provincies of waterschappen die belangrijke
opdrachtgevers zijn bij bijvoorbeeld het opstellen van een MER, hoop ik dat te
bereiken. Ook proberen we de bodem meer integraal te benaderen in projecten die
nu net gestart zijn en die we in de toekomst gaan starten. Voor de
capaciteitsuitbreiding van de verbinding tussen Amsterdam en Hoorn en voor de
verduurzamingsopgave langs de A37 in Drenthe nemen we nu al – naast chemische
aspecten – ook de fysische, biologische en hydrologische aspecten van de bodem
in een vroeg stadium mee. Op deze manier probeer ik samen met mijn collega’s
een robuust advies te schrijven welke – via de bodem – bijdraagt aan het
oplossen van de hedendaagse maatschappelijke opgaven.’