Corné Nijburg: ‘Nieuw akkoord Bodem en Grondwater verwacht’
‘In
de eerste helft van 2021 verwacht ik een bestuurlijk akkoord Bodem en
Grondwater. Dit zal vanaf 2022 op een nieuwe wijze opvolging geven aan het
huidige Uitvoeringsprogramma Bodem en Ondergrond. Sterk gericht op lagere
overheden om die te faciliteren in het vormen van kennisnetwerken’.
Corné Nijburg – eigen
foto
Uit de schulp gekropen
Het
team van het Uitvoeringsprogramma Bodem en Ondergrond wordt geleid door de
programmamanager Corné Nijburg. Aan de vooravond van het Follow Up Festival op
25 november aanstaande, blikt hij terug en vooral vooruit. ‘Ik stapte vijf jaar
geleden voor het Uitvoeringsprogramma over uit de watersector. Wat mij gelijk
trof was het ongelooflijk stevige netwerk dat deze bodem en ondergrondsector
is. Tot in alle haarvaten is het aanwezig. Daar heeft ons programma enorme baat
bij gehad. Dat ik dat als eerste benoem is, omdat dit niet zo gewoon is als
wellicht wordt ervaren. Andere sectoren, weet ik, zijn hier soms stinkend
jaloers op.’
‘De
tweede waarneming is de krachtige transitie waar de sector nu aan werkt. Van
saneren naar beheren, kort samengevat. De 1385 spoedlocaties die vijf jaar
geleden werden benoemd zijn vrijwel alle onder handen genomen. Mede daardoor is
de weg vrijgemaakt om aandacht te schenken aan actuele maatschappelijke
opgaven. De energietransitie, de klimaatadaptatie, de droogte en andere uitdagingen.
De bodem en ondergrondsector weet dat hiervoor een integrale aanpak met een 3D
ordening op basis van kennis van het bodem- en watersysteem nodig is. Is
daarvoor verbindingen gaan leggen met andere sectoren. De sector is uit zijn
schulp gekropen’.
Kanteling
Dat
transitieproces uit zich nu nog veel in regionale pilots, ziet Corné Nijburg,
en hij hoopt en verwacht dat dit spoedig de mainstream zal worden. ‘Maar
vergeet niet hoe snel dit proces verloopt. De sector heeft de afgelopen jaren
enorme stappen gemaakt in dit veranderingsproces. Er is nu echt sprake van een
kanteling’. Waarbij hij gelijk aantekent dat het ook gaat om een andere houding
van de andere actoren. ‘Ook de klimaatdeskundigen, de ruimtelijk ordening
specialisten en al die andere disciplines zullen het belang van de bodem en
ondergrond moeten gaan herkennen. Neem bijvoorbeeld de betrokkenen bij de
Regionale Energie Transities. Zij worden nu ermee geconfronteerd dat de
bovengrond niet voldoende ruimte biedt voor alle gewenste zonne- en windparken.
Aanvullende, ondergrondse, strategieën zijn noodzakelijk. Voor
warmte-koude-opslag, geothermie en andere technieken kan alleen de bodem en
ondergrondsector de kennis en voorwaarden aandragen’.
Het
‘oogsten van inzichten’ noemt Corné Nijburg de kennisoverdracht tussen de
diverse sectoren. Daarvoor moet je een gemeenschappelijke taal ontwikkelen.
Nieuw samenwerkingselan
‘Een andere opgave is de kennisoverdracht
tussen provincies en gemeenten met het oog op de warme overdracht van de
bodemtaken. De aanstaande Omgevingswet vraagt dat en dit is een gezamenlijke
opgave, voor beide bestuurslagen. In plaats van een warme overdracht is het dan
ook beter te spreken van een nieuw “samenwerkingselan”. Vooral voor kleine en
middelgrote gemeenten een flinke uitdaging. Met weinig gespecialiseerde
medewerkers, en met weinig tijd. Hun voordeel is wel dat zij noodgedwongen al
gewend zijn om integraal te werken. En wellicht het netwerk-denken, als ik dat
zo kan benoemen, al min of meer in de genen hebben zitten’.
Dat
brengt Corné Nijburg tot de follow up van het Uitvoeringsprogramma. ‘De kennis
is er, maar moet nog op de juiste plek terecht komen. Anders dan nu zal dat een
programma worden dat zich nog meer gaat richten op kennisdoorwerking in de
regio. De vraag die centraal komt te staan is: “Welke kennisinfrastructuur is
regionaal nodig om de maatschappelijke opgaven integraal aan te kunnen
pakken?”’
Regionale
kennissteunpunten
Corné
Nijburg voorziet dat regionale kennissteunpunten een rol kunnen gaan spelen in
de ontwikkeling van die netwerken. ‘Enerzijds door te stimuleren dat bestaande
kennis wordt toegepast, anderzijds ook om nieuwe kennisvragen op te kunnen
halen’. Die steunpunten zullen een landelijke ondersteuning krijgen, meldt hij.
‘Want bij dit alles speelt de landelijke aandacht voor de bodemkwaliteit een
blijvende rol. Hoe gaan we op een verstandige manier om met de Zeer
Zorgwekkende Stoffen? Met diffuus lood? Daar zullen we met elkaar afspraken
over moeten gaan maken. Beleid dat werkt in de praktijk en betaalbaar is. Het
heeft geen zin te besluiten dat alles moet worden opgeruimd. Volledige sanering
is onbetaalbaar. We moeten van saneren overstappen naar beheren. Dat vereist
ook een eerdere betrokkenheid van het bedrijfsleven. Nu constateren we pas de
gevaarlijke stoffen wanneer ze in het milieu zijn beland. Dat achteraf
corrigeren is complex en kostbaar. We moeten in gesprek gaan met de chemische
industrie, niet om te verbieden, maar om samen naar maatschappelijk
verantwoorde oplossingen te zoeken. En ook daarvoor zijn landelijke en
regionale netwerken noodzakelijk. Voor overleg, voor monitoring, voor een goede
publiek-private aanpak en niet in het minste voor een 1 op 1 afstemming tussen
beleid en praktijk’.
Grondwater
2021
wordt een overgangsjaar. Het huidige Convenant is afgelopen en een nieuw
programma, in welke vorm dan ook, staat nog in de steigers. Het zal een ander
programma worden, verwacht Corné Nijburg. ‘De waardering voor de samenwerking
rond het Convenant is heel groot, maar er moet nu een volgende stap worden
gemaakt. Dat betekent een andere aanpak. Er wordt gewerkt aan een bestuurlijke
overeenkomst die vanaf 2022 operationeel wordt. Gericht op kennisnetwerken rond
bodem en grondwater. Netwerken die een stimulerende, signalerende en agenderende
rol gaan vervullen. Bodem en grondwater inderdaad, want dat zijn de domeinen
van het ministerie van I en W en dat zijn de grote opgaven voor lagere
overheden, waterschappen etc. Grondwater is de onzichtbare verbinder van
opgaven en oplossingen. De ondergrond en 3 D-ordening wordt zeker niet
vergeten, maar dat is meer het domein van het ministerie van BZK. Ook op
landelijk niveau zullen we meer integraal moeten gaan werken. De Nationale
Omgevingsvisie (NOVI) geeft daar richting aan. En inderdaad, er is een
interdepartementale samenwerking nodig. Een kennisinfrastructuur tussen deze
beide ministeries en die van LNV, EZK en OCW. Die is zich ook aan het vormen,
in ieder geval qua bewustzijn dat zoiets nodig is’.
Samenwerking geeft
veerkracht
Op
25 november is het Follow UP Festival gepland, ‘Samenwerking geeft veerkracht
aan de bodem’.
‘We
sluiten dan de convenantperiode af. Het heeft 300 producten en tools opgeleverd
en 30 kennisnetwerken. Je kunt wel zeggen dat we enorme golf hebben weten te
creëren, een golf die we nu zo hoog moeten blijven houden. Op zo’n draaggolf
kun je lekker verder. Want de sector is nog niet klaar.
Op het festival maken we in de ochtend een tour langs alle regionale projecten met behulp van video’s en podcasts. ’s Middags hebben we een plenair tafelgesprek waarin de convenantspartijen terug blikken en vooruit kijken. En we markeren het tussenjaar. Wat is de opgave, waar ben ik verantwoordelijk voor en hoeveel middelen krijg ik daarvoor? Het zijn vragen die nu veelvuldig door provincies, gemeenten en omgevingsdiensten worden gesteld.
Die middag verzorgen we verder een online programma met werksessies én een kennismarkt met posterpresentaties. De hele dag worden de deelnemers aan het festival ondersteund met een netwerkapp. Ik hoop op een grote deelname, uiteraard vanuit de bodem en ondergrondsector, maar ook vanuit al die andere sectoren waarmee we zo graag willen samenwerken. Dus nodig iedereen in je werkomgeving uit!
Tot slot wil ik graag het uitvoeringsteam van het UP complimenteren met het werk van de afgelopen jaren. Allen hebben met hart en ziel gewerkt en een bijzonder prestatie neergezet. Dat mag ook wel eens gezegd worden.’